Aan de rand van een groot bos woonde eens een arme houthakker met zijn zoon en tweede vrouw. De jongen heette Hans, en z’n grietje sliep vaak stiekem bij hem. Het arme gezin had maar weinig te eten en soms was er zelfs helemaal niets. Toen de houthakker zich daar ‘s avonds in bed zorgen over maakte, zei hij tegen zijn vrouw: “Wat moeten we toch doen? Hoe kunnen we ons kind te eten geven, als we voor onszelf niet eens genoeg hebben?”

“Weet je wat,” antwoordde de vrouw, “morgenvroeg brengen we hem weg, heel diep het bos in. Dan maken we daar een vuurtje en we geven hem nog een stuk brood, daarna gaan wij aan het werk en laten hem alleen. Dat jong vindt de weg naar huis toch niet meer terug en dan zijn we mooi van hem af. En als dat mokkel weer bij hem is, doen we met haar precies hetzelfde.”


Fellatio

“Nee vrouw,” zei de man, “daar werk ik niet aan mee, dat kan ik niet over mijn hart verkrijgen. Die jongelui alleen te laten in het bos tussen de wilde dieren. Wie weet wat er …”  Toen stopte hij, want de vrouw nam zijn penis in haar mond en begon doelgericht aan een fellatio, haar specialiteit. “Alleen als je instemt ga ik door”, zei ze toen de houthakker keihard was. De doortrapte slet wist maar al te goed dat ze met deze aanpak haar zin zou krijgen.


Kiezels Hans z'n grietje

In de kamer ernaast lagen de jongelui nog wat te rotzooien met elkaar en hoorden wat de stiefmoeder allemaal zei. Het meisje raakte van streek en zei tegen Hans: “Nu is het met ons gedaan.” Hans stelde haar gerust: “Ach, we vinden er wel iets op.” Toen de oudelui sliepen, ging Hans stilletjes naar buiten, waar hij kiezelsteentjes opraapte, zoveel als hij maar kon. Binnen deed hij ze in de zakken van zijn jas, die nog aan de kapstok hing. Daarna kroop hij weer lekker tegen z’n grietje aan en vertelde haar zijn plan.


Poes

Al bij het eerste schemerlicht begon de vrouw luidruchtig te roepen. “Iedereen opstaan, we moeten het bos in om hout te halen!” Ze gaf Hans een stuk brood en zei: “Niet eerder opeten dan vanmiddag, want dit is alles wat je krijgt. En je moet het met haar delen”, voegde ze er bij het zien van zijn meisje minachtend aan toe. Het grietje nam de broodkorst onder haar schort, omdat Hans zijn jaszakken vol stenen had.


Brood

Eenmaal een eind onderweg het bos in, stond Hans meerdere keren stil en keek om in de richting van het huis. Zijn vader zei: “Hans, wat kijk je telkens achterom. Loop een beetje door alsjeblieft.” Hans reageerde kalmpjes: “Och vader, ik kijk om naar de witte poes, die zit op het dak en wil me vaarwel zeggen.” Stiefmoeder blafte er meteen overheen: “Dwaas, dat is je kat niet, dat is de ochtendzon op de schoorsteen.” Maar Hans keek helemaal niet naar hun huisdier, bij elke stop gooide hij een kiezelsteen op het pad.


Bos hout

Midden in het bos aangekomen zei vader: “Gaan jullie maar hout sprokkelen, dan kan ik een vuur maken, zodat jullie het niet koud hebben.” Hans en z’n grietje verzamelden een flinke bos hout en toen het werd aangestoken en de stapel takken goed brandde, zei de vrouw: “Gaan nu bij het vuur liggen en rust lekker uit, dan gaan wij het bos in om hout te kappen. Als we klaar zijn, komen we terug en nemen jullie weer mee.”


Kampvuur

In plaats van te rusten, voosden de jongelui er lekker op los en na afloop aten ze allebei een stukje brood en vielen in slaap. Het was stikdonker toen ze wakker werden. “Als we nog even wachten,” stelde Hans z’n grietje gerust, “dan is het volle maan en in het licht kunnen we de weg terug naar huis vinden.” Niet veel later volgden ze hand in hand het spoor van kiezelstenen. De weg was lang en pas tegen de ochtend arriveerden ze bij het huis, waar dat nare mens meteen tekeer ging toen ze het tweetal zag. “Kijk eens wie we daar hebben. Onze weglopers, het zal toch niet waar zijn! Waar bleven jullie nou, we dachten dat jullie niet terug zouden komen.” Maar vader was blij, want hij had ongelooflijk veel spijt van zijn actie; zo hard als zijn zwengel soms was, zo slap was zijn wilskracht op die momenten.


Tweede keer

Enkele weken later herhaalde de geschiedenis zich. Hans en z’n grietje hoorden ‘s nachts hoe vader gereedkwam en stiefmoeder omstandig slikte voor ze sprak: “Al het brood is weer op, we hebben nog een halfje, meer niet. Die jongeling en zijn troela moeten wegwezen. Nog dieper het bos in, zodat ze de weg niet meer terugvinden, anders is er voor ons geen redding meer.” Vader zou het laatste brood liever delen met het jonge stel, maar voor hij iets kon zeggen, werd zijn vrouw kwaad en maakte hem verwijten. Omdat hij de eerste maal toegegeven had, moest hij dat de tweede keer ook doen.

Net als de vorige keer sloop Hans naar buiten, maar deze keer zonder succes; de kleine kiezels had hij al gebruikt en de stenen die er nu nog lagen, waren te groot om mee te nemen. Binnen troostte hij z’n grietje: “Rustig maar meisje, we vinden wel een oplossing.”


Maanlicht

Voor dag en dauw kwam de vrouw de jongelui uit bed halen. Ze kregen een stukje brood, nog kleiner dan de vorige keer. Hans verbrokkelde het in zijn zak en onderweg stond hij geregeld stil en gooide dan een kruimeltje op de grond. Zijn vader zei: “Hans, wat kijk je telkens achterom. Loop een beetje door alsjeblieft.” Hans liet zich niet van de wijs brengen en zei: “Er zit een duif op het dak en die wil mij goedemorgen zeggen.” Stiefmoeder blafte er opnieuw overheen: “Dwaas, dat is geen duif, dat is de ochtendzon op de schoorsteen.” Maar ondertussen strooide Hans alle kruimeltjes op de weg.


Maan

De vrouw leidde de kinderen nog verder het bos in, tot een plek waar ze nog nooit waren geweest. Ze maakte een vuur en zei toen: “Blijf hier nu zitten en als jullie moe zijn, ga dan lekker slapen. Als we vanavond klaar zijn, halen we jullie weer op.” Hans z’n grietje deelde ‘s middags haar brood met hem, omdat hij dat van hem onderweg in kruimels had achtergelaten. Daarna sliepen ze, maar tegen de avond kwam niemand hen halen. Ze werden pas wakker in het holst van de nacht, Hans dacht dat het net als de vorige keer goed af zou lopen. “Wacht maar tot we in het maanlicht de kruimels kunnen zien, die wijzen ons de weg naar huis.”


Aanvallen!

Dat viel tegen, want de vogels in het bos hadden ze overdag allemaal opgegeten. Met gespeeld zelfvertrouwen probeerde Hans zijn meisje gerust te stellen. “We vinden de weg wel, geloof me.” Ze liepen de hele nacht en de volgende dag, maar kwamen het bos niet uit. Van honger en vermoeidheid gingen ze uiteindelijk onder een boom liggen en vielen in slaap, bij het ontwaken was het al de derde dag sinds ze vaders huis hadden verlaten. Stug liepen ze verder, maar raakten aldoor dieper het bos in. Als er niet gauw een wonder gebeurde, zouden ze van uitputting omkomen.


Pannenkoek

Plotseling zagen ze een mooi, sneeuwwit vogeltje op een tak zitten, dat werkelijk prachtig zong. Ze bleven staan om ernaar te luisteren en toen het liedje uit was, vloog het beestje voor hen uit om het verdwaalde duo de weg te wijzen. Na een korte wandeling kwamen ze terecht bij een oud huis, waar het vogeltje op het dak neerstreek. Hans en z’n grietje konden hun ogen niet geloven: de muren van het huis waren gemaakt van brood, de dakbedekking was van pannenkoeken en de kozijnen van marsepein! Uit de dakgoten lekte verse milkshake met echt fruit. “Aanvallen!” riepen ze in koor en begonnen te schransen. Maar plots klonk er een krakende stem vanuit het huis.

“Knibbel knabbel knuisje, wie zit er aan mijn huisje?”


Vlekken in de lakens

De jongelieden wilden en konden niet antwoorden, want ze hadden zo’n beetje alles tegelijk in hun mond gepropt. Hans was al aan het dak begonnen en z’n grietje had zojuist een ruit ingetikt om beter bij de marsepein te kunnen. Pas toen er een stokoude vrouw naar buiten kwam om verhaal te halen schrokken ze zich wezenloos. “Zo, zo, de jeugd is bezig. Wat brengt jullie hier?” was het eerste dat ze hoorden. “Knibbel, knabbel, knoekies, accepteert u cookies?” probeerde Hans gevat het ijs te breken. Dat leek te werken, want het vrouwtje nodigde hen uit om binnen te komen voor een uitgebreide maaltijd.


Beddengoed Hans z'n grietje

Na afloop van het feestmaal maakte ze een groot bed met smetteloos wit beddengoed op. “Ga nu wat rusten, daar zullen jullie wel aan toe zijn”, sprak ze vriendelijk. “En als er morgen vlekken in de lakens zitten, doen we daar niet moeilijk over”, voegde ze er meet een vette knipoog aan toe. Ze liet aldoor haar goedheid zien, maar in werkelijkheid was ze een geslepen heksenloeder, dat vooral seksueel opgewonden raakte van jongedames. Ze kon slecht zien, maar haar overige zintuigen werkten des te beter. Alleen al de klank en geur van een minderjarige vrouw brachten een mateloze seksuele opwinding in haar teweeg. Over jongemannen dacht ze heel anders; die mestte ze vet en maakte ze vervolgens dood om te braden en op te eten.


Jongeheer

De volgende ochtend tilde ze een nog slapende Hans voorzichtig van het bed en sloot hem op in een kleine ruimte met een hek ervoor. Toen ging ze naar het grietje, schudde haar wakker en riep: “Opstaan, meisje, je moet koken voor je vriendje, die zit buiten in een hok en moet dik worden. Vet en eiwitten krijgt hij, als hij eenmaal goed vadsig is, vreet ik hem op. En als dat gedaan is, heb ik met jou een ook nog een paar leuke plannetjes.” Aan de wellustige blik van de heks was te zien waar ze met die laatste opmerking op doelde en het arme grietje gruwelde van dit weerzinwekkende vooruitzicht.

Voor Hans werd dagelijks zo smakelijk gekookt, dat hij de overdaad aan voedsel niet kon weerstaan en zijn BMI zorgwekkend steeg. Elke morgen liep de slechtziende heks naar de cel van Hans en zei: “Zo knul, steek je vinger eens uit, ik wil voelen of je al dik genoeg bent.” Tussen de tralies door stak Hansje Overgewicht dan zijn jongeheer naar buiten, die onmiddellijk kromp bij de aanblik van de benige feeks. “Nee, je bent nog steeds niet aangekomen”, constateerde deze dan op de tast.


Vingeren

Na enkele weken stond de heks ‘s ochtends vroeg op, ze was ongeduldig en wilde niet langer meer wachten. “Zeg meisje,” sprak ze gedecideerd, “het heeft lang genoeg geduurd, je lief mag dan nog altijd weinig vlees op zijn botten hebben, maar vandaag slacht ik hem. En daarna gaan wij tweetjes plezier maken.” Het grietje snelde naar buiten, waar ze een zinken emmer vond die ze tot de rand toe volkotste, zó misselijk maakte het idee haar. Terwijl de laatste druppel maagzuur van haar kin droop, haalde ze diep adem en kreeg haar gedachten weer op orde. Een ding besefte ze heel goed: ze moest nú handelen, anders was het te laat.


Emmer

Doelgericht spoelde ze haar mond bij een regenton gevuld met milkshake en vers fruit, gorgelde, en sprak daarna gewiekst door een openstaand raam: “Ik kan eigenlijk ook niet meer wachten, heb je geen zin om even bij me te komen hier. Die Hansje komt dan later wel.” De heks stond al buiten voordat de jongedame was uitgepraat. “Ik ben toch zo benieuwd hoe het is om een rijpe vrouw te vingeren,” speelde zij haar rol onverstoorbaar verder. Terwijl de oude vrouw likkebaardend voorover boog om haar jurk op te tillen, sloop het grietje om haar heen en duwde haar hardhandig voorover. Meteen dook zij richting de hals, nam deze in een stevige houdgreep en drukte het hoofd in de volgekotste emmer. Ze hield de heks net zo lang kopje‑onder tot er geen luchtbellen meer omhoog kwamen uit het nog warme braaksel.


Naar huis

“Hans, we zijn verlost, dat verlepte kreng is dood!” riep het grietje uitbundig. “Ik haal de sleutel en dan kom ik bij je!” Hans straalde van geluk toen het hek openging en hij zijn meisje weer zag. Voor ze vertrokken doorzochten ze samen het huis van de heks, waar ze goud, juwelen én een landkaart aantroffen. Zo konden ze de weg terug naar huis vinden! Ze propten hun zakken vol met kostbaarheden en gingen op pad. Als afscheid spoot Hans een stevige straal eiwitrijke ochtendurine over het lijk van de verzopen heks.

Eenmaal thuis vlogen ze vader om de nek, de man had geen ogenblik rust gekend sinds hij de jongelui in het bos had achtergelaten. Nu kon hij zijn geluk niet op: zijn tweede vrouw was intussen gestorven, Hans en z’n grietje waren terecht en met het edelmetaal en de sieraden die ze meebrachten, waren hun financiële zorgen definitief voorbij.


Verwennerij

‘s Avonds stond Hans onder de douche, toen onverwacht het deurtje openging. Het was z’n grietje, met in haar ogen een schalkse blik. “Ik denk dat ik maar even bij je in het hokje kom, Hansemannetje,” sprak ze ondeugend, “daar zijn we allebei wel aan toe denk ik.” Tot dan toe waren hun intimiteiten onschuldig kinderspel geweest, maar de verwennerij die Hansje nu te verwerken kreeg, was werkelijk ongekend. Bovendien begreep hij ogenblikkelijk dat hij in een ding sprekend op zijn vader leek: een bekwame pijpklus maakte hem volkomen willoos. Van genot bloosde hij tot ver achter zijn oren en zijn glimlach was bijkans breder dan zijn schouders. Hij ejaculeerde nog lang en gelukkig.